Tijd voor vakantie

Wij zijn nogal van de tijd. Dat zie je heel duidelijk aan mijn man. Die heeft maar liefst vijf (!) horloges zodat hij niet alleen de klok maar ook de getijden, het weer en wie weet wat nog meer allemaal in de gaten kan houden. Maar meestal zie ik wel aan zijn humeur hoe laat het is. Bijvoorbeeld toen het tijd voor vakantie was. Met onze oude camper trokken we richting Frankrijk. Reeds onderweg kreeg het begrip tijd een geheel nieuwe lading. Bij het tankstation, in de supermarkt, in de rij voor het toilet. Alles duurde hier uren! Kostbare tijd die wij niet wilden verspillen.

Terwijl wij voortjakkerden over de snelweg om maar zo vlug mogelijk op de plaats van bestemming te zijn, speelden ze hier waarschijnlijk een potje jeu de boules op het dorpsplein. Waarom haasten als je met vrienden en buurtgenoten de hele dag lekker kunt keuvelen. Vergezeld van een potje bier of café? Toen we na twee dagen rijden (‘schiet nou #%# toch eens op man!’) eindelijk in Bretagne waren beland, werd ons geduld nog verder op de proef gesteld: al een tijdje zaten wij te wachten op het terras van de crêperie. “Kan ik hier nog wat bestellen of hoe zit het?” bromde mijn man, die er dorst van had gekregen. “Madame, s’il vous plaît?” “Oui, oui” hoorden we, en daarna niets meer, mevrouw was weer verdwenen. Een kwartier later verscheen er een jongeman en konden we eindelijk onze ‘crêpe au beurre et sucre’ bestellen. Na nog een kwartier wachten kregen we een plakkerig flensje waar je bijna doorheen kon kijken. Als ik het twee keer dubbel zou vouwen paste het precies in mijn holle kies. Hap-slik-weg. Maar dat was niet de bedoeling. Tegenover ons zaten twee oudere Franse dames. Ze hadden het heel gezellig met elkaar en prikten ondertussen wat rond op hun bord. Daarop lag een bruine pannenkoek (galette) met bovenop een nog redelijk rauw uitziend ei. Mijn inwendige timer stond intussen op ruim 40 minuten en nóg was hun bord halfvol. Ik stond perplex.

Ooit bezochten wij met onze kinderen (toen 2 en 4 jaar oud) een pannenkoekenrestaurant in Brabant. De jongste kreeg als eerste, zodat ze even zoet zou zijn. Met beide knuistjes greep ze de koek beet en propte ‘m snel in haar mond. De ober keek zijn ogen uit. Hier was enig opvoedkundig ingrijpen gewenst. “En wat zeg je dan?” vroeg ik, hopend op een beleefd dankjewel. “Nóg één!” riep ze.

Na enkele dagen op ons vakantieadres daalde het besef in: hier had men geen horloges maar wel de tijd! “Vandaag doen we eens lekker niks,” verklaarde ik op dag vijf. Gewoon een beetje luieren aan de rivier. We waren niet de enigen. Hele Franse gezelschappen bivakkeerden er aan grote picknicktafels. Gewapend met koelboxen en gascomfoortjes bereidden ze complete maaltijden. En natuurlijk mocht daarbij de wijn niet ontbreken. “La vie est belle!” proostte het hoofd van de tafel. Daar was iedereen het hartgrondig mee eens. En húp! Daar ging weer een fles.

Zo integreerden wij langzaam maar zeker in het Bretonse leven. Opstaan, (“Bonjour!”) uitrekken, buiten in je stoeltje ploffen met lees- of puzzelboek en dan wachten op het eerste kopje vers gezette filterkoffie! Pruttel de pruttel…

Toch weet ik nu al hoe dat straks thuis gaat. Gggggggg! (de bonenmachine) “Jij ook een bakkie?” Stilte. “Ach nee, laat maar, ik zie al aan je gezicht hoe laat het is. Nog zes weken werken, dan is het weer herfstvakantie. Misschien kunnen we dan nog een weekje weg?”

“Mens zit niet zo te rebbelen. Ik wil gewoon even rustig wakker worden.”
“Net als in Frankrijk?”
“Ja, net als in Frankrijk.”
“Oké, Frankrijk dus!”
Zucht