Het C-woord

Een onderwerp vinden voor een column die pas over zes weken verschijnt, is soms knap lastig. Voor je het weet serveer je mosterd na de maaltijd. Daarom raadpleegde ik de redactie: Weten jullie iets? Schrijf maar wat over corona, antwoordden ze, want dat duurt nog wel even.

Precies! Corona, corella, carola, of hoe je het ook noemen wilt, je hoort niks anders meer. Het C-woord begint me intussen aardig op mijn zenuwen te werken.  En daarom wil ik er eigenlijk geen letter meer aan wijden. Gedoe allemaal. Ik word er knap chagrijnig van.

Geen vreetclubjes meer, geen weekendjes weg met z’n allen, zelfs niet eens je verjaardag vieren. Zo gaat de lol er gauw vanaf. Carnaval is nu al gecanceld en ik vrees dat de Kerst eenzelfde lot wacht. Voorlopig even geen huisfeestjes, niet naar de kroeg, geen snoepreisjes naar de zon en zelfs geen praatje meer bij de koffieautomaat.

Want we werken massaal thuis. Tenminste, dat is de bedoeling. Maar probeer maar eens een column te schrijven als iedereen thuis is. De opleiding van mijn bloedjes bestaat grotendeels uit online lessen die ze vanuit hun bed kunnen volgen. Met tussendoor een run op de koelkast, want als je toch thuis bent?

De ploegendienst van mijn man start tegenwoordig pas om twee uur ‘s middags, zodat die ook de hele ochtend in en uit loopt. Buiten wacht het project ‘aanbouw schuur’ en binnen (in de ‘mancave’ op de eerste verdieping) liggen de spullen die hij daarvoor nodig heeft. ROETSCHJJJ! Via de schuifpui naar binnen, trap op naar boven – (knal boem vloek!)- trap af naar beneden. ROETSCHJJJ!! Schuifpui weer open….oeps iets vergeten, enzovoort…

Intussen ben ik braaf aan de keukentafel aan het tikken. Net als ik weer in mijn concentratie zit, gaat de telefoon. ‘Hallo, spreek ik met meneer die en die?’ ‘Nee die zit in de schuur. Maar u kunt het ook met mij afdoen. Het is vast iets heel belangrijks, aangezien dit nummer al drie keer op de voicemail staat?’

‘Zeker, o wacht even… Fikkie AF! …. (en NU als de sodemieter in je mand)…Sorry mevrouw.’

Blijkbaar vallen telemarketeers ook onder de vitale beroepen. Net als het onderwijs, waarin ik zelf werk. Dagelijks ben ik omgeven door honderden pubers, terwijl mijn kroost thuis hun studiefinanciering (lees OV-kaart) zit op te souperen vanachter de laptop.

‘Twee uit mijn groepje hebben C, mam,’ deelt mijn dochter mee. Dus het werkcollege gaat niet door vanmiddag.’
‘Moeten jullie nu allemaal in quarantaine?’ informeert mijn zoon gretig. (Tien dagen thuisblijven!) ‘Ik ga gewoon werken hoor’ antwoordt zijn zus. En daarna naar de paardjes.’
‘Maar je hebt toch online les?’
‘Dat kun je gewoon terugkijken hoor.’

Ping! (de groepsapp). Ook dat nog. ‘Weet iemand of het verjaardagsfeestje bij X doorgaat?’

Omdat ik nu toch niet kan schrijven, zet ik de tv maar aan.

Ook daar draait alles om het C-woord. En de discussie over de mondkapjes. Ook weer zoiets. Die wil ik best dragen in openbare ruimtes – al helpt het misschien geen barst – alleen: ik vergeet ze steeds! Niet expres, want ik vergeet ook nog altijd met regelmaat mijn portemonnee, sleutels en telefoon. Of ik moet terug om de koffie uit te zetten.

Het is dus maar goed dat we veel moeten thuiswerken, dan heb ik daar tenminste geen last van. En kan ik iedereen gewoon verstaan. Want als ik door mijn mondkapje heen een bestelling moet doorgeven achter een barricade van plexiglas, kom ik thuis met heel andere dingen dan ik bedoeld had. Zo kon het gebeuren dat we nu zes meergranenbroden zitten weg te knauwen omdat ik bij de bakker ‘Doet u er maar zo’n zesgranenbrood bij’, mompelde.

‘Ha mam, is je column al af?’
‘Gek genoeg wel, ja.’
‘Gaat het over jeweetwel?’
Ik knik.
‘Nou, dan is dat toch nog ergens goed voor!’