Stronteigenwijs

Mijn man en ik zijn qua karakter geen gelukkige combinatie. Allebei menen we het beter te weten en allebei willen we daarin graag gelijk krijgen. Van de ander. Dat doet zo nu en dan wat stof opwaaien.

Hij (halverwege een uitputtende klim met de fiets aan de hand ergens op vakantie in Duitsland): ‘Nu kunnen we twee dingen doen: doorgaan of terug?’ Ik (puf puf!): ‘Terug!’
‘Laat me dan ook niet kiezen! Trouwens, waarom heb je nog steeds niet die app gedownload? Die is speciaal voor navigatie op de fiets in Duitsland.’ Hij: ‘Mijn eigen app werkt prima.’

Na nog zes keer de route te hebben gecheckt op zijn eigen app belanden we alsnog aan de verkeerde kant van de berg. Vlak naast het langsrazende verkeer. Ik (brullend tegen de wind in): ‘Hebben ze hier geen fietspad?!’ Hij: ‘Ik snap er niks van, hij zegt dat we hier in moeten.’ Ik: ‘Nee, laten we dezelfde weg teruggaan tot we een herkenningspunt hebben.’ Hij: ‘Volgens mijn app is het nog maar twaalf minuten tot aan het dorp.’ Ik: ‘Ik denk toch echt dat we terug moeten gaan.’ Hij: ‘Weet jij het weer beter?’

‘Wat is er?’
‘Niks.’

Ik: ‘Jawel, je loopt te mokken. Zeg op!’ Hij: ‘Neehee…’ Ik: ‘Ik mocht toch kiezen?’ Hij: ‘Jahaaa…’
Ik: ‘Wat doe je nou raar dan?’ Hij: ‘Ik doe niet raar. …..maar we waren er bijna.’ Ik: ‘Dat weten we niet want die stomme app van jou vertrouw ik voor geen meter.’ Hij: ‘Is het weer mijn schuld zeker? Nou jij je zin, draaien we hier om en fietsen we terug.’
‘Dank je.’

Zo trappen we, ieder stuurs voor zich uit kijkend, de hele route terug tot aan de camping. Allebei denkend: Zie je wel? Ik heb gelijk! Na ruim vijfentwintig minuten naderen we bekend terrein. Ik: ‘Nou het is weer gelukt, we zijn er. Weet je wat? Als jij die fietsen even wegzet, maak ik alvast wat lekkere hapjes. Die hebben we wel verdiend.

Wijntje?’
(gemompel)
‘Ik versta je niet.’
‘Nee niks.’
‘O, ik dacht dat je wat zei…’
‘Nee hoor.’ (Ja, dat we gewoon die andere weg hadden moeten nemen, dan waren we een kwartier eerder thuis geweest, maar jij moest weer zo nodig je zin doordrijven)
‘Hmmm, heerlijk zeg!’ (Wat is het toch een eigenwijs met die telefoon van hem, dat ding werkt voor geen meter. Voor hetzelfde geld was ik half Duitsland rondgefietst voor we weer op de camping waren).
‘Ja, erg lekker.’ (En tóch was het korter!’)

‘O, ik moet opeens heel nodig naar het toilet! Het zal de olijfolie zijn. Ben zo terug.’
‘Tot straks.’ (Ik zei toch dat je gewone olie moest gebruiken. Maar luisteren ho maar…)
‘Nou, dat lucht lekker op. En waar zullen we morgen eens naar toe gaan?’
‘Morgen gaan we helemaal nergens heen. Het bevalt me hier prima op de camping.’
‘Ja je hebt gelijk.’
(Grote glimlach): ‘Misschien kunnen we maandag gaan? Trouwens, hoe heet die app ook alweer zei je?’