Een doodse stilte is met een harde klap op de grond gevallen en blijft voor dood liggen. Het voelt alsof de grond omgetoverd is in een ijsvlakte en een dichte grondmist slingert zich rond haar benen. Ze zit op een stoel verstard te praten. De kilte heeft inmiddels haar hart bereikt en haar lichaam is gespannen als een veer. Met beide handen houdt ze de leuning van de stoel vast en ze stelt korte felle vragen. Ze schommelt er licht bij heen en weer omdat ze haar gewicht subtiel verplaatst van de ene bil naar de andere, de benen over elkaar geslagen.

Ze richt haar ingehouden woede tot hem en heeft inmiddels haar armen over elkaar geslagen, beschermend voor de borst. Ze roept het een en denkt het ander, wordt verscheurd tussen die niet te maken keuze. Je weet dat we van je houden en achter je staan maar hoe kon je toch zo dom zijn? Er staat iemand voor haar met de armen slap langs het lichaam, het hoofd gebogen. Gedane zaken nemen geen keer. Een ridder die voor de troon moet verschijnen en hij kan alleen maar zwijgen. Daar staat hij met zijn mond vol tanden.

Haar tirade wisselt in grilligheid, verandert soms in verdriet. Met horten en stoten komt het eruit en ze wordt nog steeds heen en weer geslingerd, wil huilen maar het lukt niet. Emotionele constipatie, het doet haar pijn.
Een paar ijzige minuten later is de ridderzaal leeg op haar en mij na. Ze zit er verslagen bij en is diep, heel diep teleurgesteld in haar ridder. Hoe kun je zoiets doen?
Haar ogen zijn uitgeblust maar wel gevuld met tranen. Een stuwdam kan de druk nog net houden, zou willen doorbarsten maar het lukt niet. Wat zou dat een opluchting geven.

“Ik ga even douchen”, zegt ze en gaat naar boven. Ik wil opstaan om haar vast te houden, tegen te houden, te stoppen, te troosten, te van alles maar ik doe het niet. Iets in me drukt me terug op mijn plek en ik moet het even toestaan omdat ik niet het gevoel heb dat ik veel kan doen. Dit moet ze alleen doen. Ik laat haar even gaan, letterlijk dan, naar boven.

Een tijdje later hoor ik het water stromen en ik hoop dat het haar goed doet. Spoel die ellende van je lijf, naar het putje met die rotzooi. Bevrijd jezelf van die ballast en zorg…

Een wolvin, zo klinkt het. Het is een huil die door merg en been gaat. Het is een kreet gevuld met meer emoties dan een kreet kan bevatten. Het snijdt, bij mij. Ik ben in een, twee, drie, stappen boven maar ze heeft de douchedeur op slot gedaan en ik durf niet eens te kloppen. Wacht als een bibberend jongetje op de overloop, wil dit niet verstoren want ik hoor nu een ongegeneerd en ongeremd huilen. Het komt eruit, dit moet ik niet troosten of stelpen. Dit is functioneel huilen. Het smijt mij nu heen en weer want ik wil niets liever dan haar vasthouden, de douchedeur met een schroevendraaier van het slot draaien en met kleren en al aan samen met haar onder de douche gaan staan en haar vasthouden. Alleen maar vasthouden zonder woorden zonder zinnen zonder kussen zonder strelen alleen maar zijn zijn zijn voor haar en dat mag niet kan niet verdomme niet niet doen.

Ik draai me om en loop weer terug naar beneden omdat ik besef dat dat het enige is wat ik voor haar kan doen. De regen laten stromen, de bui laten uitbarsten, je afdrogen en je afvragen hoe het dan verder moet. Je trekt droge sokken aan en loopt verder. Niet je. Wij. Wij samen lopen verder.