Op een middag in april zit ik te genieten achter in de tuin. Mijn zonnestoel heb ik naar buiten gesleept want de zon schijnt heerlijk en ik blader door een krant. Niet de gezellige wijkkrant maar een nieuwsblad dat elke dag op de mat valt en ‘het nieuws’ voorschotelt. Grote koppen schreeuwen me toe en mijn humeur wordt steeds slechter. Schietpartij in Dordrecht, fraudezaak in Delft, genocide in Gaza en Putin noemt kernoorlog een te overwegen optie. Het wordt me teveel. Ik vouw de krant dicht en gooi hem naast me op de grond. In gedachte druk ik mijn handen op mijn oren, houd mijn ogen dicht en schud het hoofd heen en weer. Het moet weg, weg, weg uit mijn hoofd. Al die negativiteit, somberheid en angst. Ik word er verdrietig van.

Binnen is het gelukkig vrediger. Poes ligt lekker in het zonnetje te slapen in haar stoel. Oudste ligt op de bank en is op zijn telefoon een spelletje aan het spelen. Middelste ligt op het andere gedeelte van de bank en is filmpjes aan het kijken. Vrij nutteloze tijdsbestedingen als je het mij vraagt, maar je wordt er wellicht minder depressief van dan het lezen van de krant. Beiden hebben een koptelefoon dus ze zouden me niet eens horen als ik iets zeg. Ze hebben noise-cancelling en dat betekent dat alle ongewenste geluiden elektronisch worden weggedrukt.

Terugdenkend aan de krant vraag ik me af of ik echt al zo oud ben. Waar moet het heen, in wat voor wereld brengen wij onze kinderen groot? Wat voor toekomst staat hen te wachten waarbij ik denk aan klimaatverandering, milieuvervuiling, radicalisering en individualisering op allerlei vlakken. Ook daar word ik verdrietig van en ik probeer het van me af te laten glijden. Probeer me te focussen op positieve dingen om me heen zoals de zon die schijnt en een Belgisch speciaalbier dat ik in zou kunnen schenken. Desnoods met een zak chips erbij.

Oudste trekt een oorschelp van zijn oor omdat middelste hem aanroept. Hij kan aan tickets komen voor een van de vele festivals en of ze met zijn tweeën zullen gaan. Dat doen ze. Wellicht zelfs met een groep. Eentje rijdt (jawel, de BOB) en de anderen in bedenkelijke toestand verspreid door de auto. ‘We are going on a summer holiday.’ Ik zie Cliff Richard zo vertrekken met zijn busje.

En dan besef ik dat het hen blijkbaar niet zo raakt. Ze lachen om een flauw filmpje en wisselen ervaringen uit over een spelletje. Ze stappen op de scooter en gaan naar de universiteit of fietsen naar het werk om friet te gaan bakken. Ze slapen uit of staan vroeg op om te gaan roeien (6x week, echt waar) of herstellen rustig op de bank omdat ze last hebben van de rug (onze hockeyspeler). Dat lijkt allemaal vrolijk door te kabbelen, onverstoorbaar zijn gangetje te gaan.

Ik wil weten of mijn beeld klopt en besluit het hen te vragen totdat ik zie dat alle oren weer afgesloten zijn met een koptelefoon. Ik kan niet tot hen doordringen. Heel de wereld kan niet tot hen doordringen en dat is misschien maar goed ook. Ik pak een boek uit de kast, schenk een Belgisch biertje in en wandel terug naar mijn zonnestoel.