Door: Marco van der Sijpt
Foto: Miek Korsmit

Het sneeuwt en ik wil naar buiten. Het is ijskoud maar toch ga ik de deur uit. Februari begint met een dik pak sneeuw en het sneeuwt maar door. Een koude noordoosten wind blaast kleine sneeuwvlokken schuin vooruit maar uiteindelijk belanden ze toch op het dikke sneeuwdek. Het lijkt wel alsof elke centimeter erbij zorgt voor een graad eraf op de thermometer. Het vriest flink en ondanks die 8 graden vorst ga ik toch naar buiten. Ik vind dit mooi weer om een eind te wandelen en als je je er goed op kleedt kun je gerust naar buiten.

Het voelt goed ondanks een strakke wind op mijn gezicht. Ik ben blij om weer eens tussen die vier muren uit te zijn want zo’n gevoel sluipt er bij ons ook in hoor. We werken zoveel mogelijk thuis en twee van onze drie bolletjes hebben afstandsonderwijs. Ogenschijnlijk maakt dat niet veel uit. Overdag zie je ze zelden beneden en ook nu is dat het geval. Alleen zitten ze dus heel de dag op hun kamer achter een computer en videobellen ze wat af. Ik vergelijk het een beetje met een hotel waar de gasten alleen naar beneden komen als het restaurant geopend is.

Hardlopen in dit weer vind ik maar niks. Het zijn omstandigheden die we niet echt gewend zijn en ik ben zelfs onwennig in het kiezen van de juiste kleding. Want dat is het geheim natuurlijk. Als je je maar goed kleedt, kan alles. Bij het hardlopen piept het en kraakt het. Ik ben dan niet in mijn element en ik moet erop letten dat ik, het is -7, mijn koude spieren niet teveel belast. Een oude man, glibberend over een sneeuwlaagje, loopt zijn rondjes omdat het moet. Van hemzelf. Deze hardloper is op zijn best ergens tussen +5 en +12 graden. Niet warmer en niet kouder. Leg jezelf een smalle marge op en het zal niet vaak voorkomen. Weet ik ook wel.

Een paar dagen later ben ik weer aan het wandelen. Ik werk veel vanuit huis maar ga in de pauze een stuk wandelen. In de eigen wijk dus. Het is weer flink koud maar stralend zonnig. Een strak blauwe lucht en een voorzichtige wind uit het oosten. De schoorstenen laten hun rook vrijwel recht omhoog oprijzen naar de blauwe lucht. Ik adem wolkjes en het kraakt onder de sneeuw. Blijkbaar ligt er een ijslaagje onder dat zichzelf daardoor verraadt.

Weer terug thuis ben ik toevallig in het cv-hok en daar hangt de omvormer van de zonnepanelen. Een blauw lampje als hij internet-verbinding heeft. Een groene lampje als hij elektriciteit produceert. Er brandt maar een lampje. Het blauwe. Een dik sneeuwdek op de panelen belemmert het licht en al dagen leveren ze dus niets op. Wel jammer natuurlijk. Nou schijnt er een prachtige zon en nou heb ik er geen moer aan. Ik beetje sikkeneurig draai ik de deur van het cv-hok weer op slot.

Beneden in de woonkamer ga in een van de twee zetels zitten en zie dat het buiten nog steeds zo helder is als wat. Een stralend blauwe hemel en een vriendelijk zonnetje. Ik trek m’n benen onder m’n kont en pak m’n e-reader. Ik heb alweer zin om in een goed verhaal te duiken dat ik aan het lezen was. Ik voel zowaar de zon in mijn nek en het lijkt alsof ze vriendelijk tegen me fluistert. Dat we nog even moeten volhouden. Dat de lente er weer aankomt. Dat we de ogen moeten openen en meer moeten kijken met het gevoel. En dat die zon wel degelijk iets oplevert. Ook nu. Ik voel het in mijn nek.

En ze heeft gelijk. Ze heeft potverdikkeme gelijk.