In de wachtkamer

Schuifelend beweegt de oude man zich naar het loket. De rug gekromd en het hoofd stakerig vooruitgestoken. Demonstratief legt hij zijn arm op de balie, trekt zijn mouw op en zegt ineens opmerkelijk vief tegen de doktersassistente. ‘Zie je die wond? Dat heeft me kat gedaan, hij had me flink te pakken vannacht! Kijk maar.’  

De assistente inspecteert de wond. Er zit al een keurige korst op. ‘Kan de dokter er misschien even naar kijken?’ vraagt de man. ‘Ja meneer, dat kan. Maar als u geen afspraak heeft, zult u moeten wachten tot iedereen weg is.’ De man draait zich aarzelend om en blikt in een volle wachtkamer. ‘Kunt u anders even kijken juffrouw, want het jeukt me toch’ probeert de man. ‘Misschien moet ik wel een spuit.  Want het is een rakker hoor, die kat van mij. En vannacht springt ie ineens op me bed en hap! Bijt ie zo in me arm. Ziet u wel? Hij duwt de arm nog een stukje verder onder haar neus. ‘En jeuken zeg, zou het een infectie zijn? Wat denkt u?’ 

Nadat de assistente hem nogmaals heeft verzekerd dat hij toch echt op de dokter moet wachten, schuifelt hij mopperend de wachtkamer binnen. Maar hé, daar ziet hij een bekende. Is dat niet een  van die juffrouwen van de thuiszorg? Ja hoor, ze heeft haar uniform nog aan. Hij wringt zich op het bankje en past er nog net tussen. Weer gaat de mouw omhoog. ‘Hier, moet je zien, dat heb me kat vannacht gedaan. En je weet niet of het ernstig is hè, dus ik dacht: toch maar even naar laten kijken vandaag.’  


De juffrouw van de thuiszorg ontkomt er niet aan. ‘Het is best diep’ zegt de man, ‘en het jeukt verschrikkelijk’ doet hij er nog een schepje bovenop. Dan schiet hem iets te binnen. ‘Zeg, het zal toch niet door die zeeppoeier komen? Gisteren heeft je collega bij mij de gang gedweild en heel de keuken uitgesopt met van die nieuwe zeeppoeier. Bah, stinken joh! Misschien heb ik daar die jeuk wel van. Dat die poeier in me wond is gekomen. Smerig spul, die zeeppoeier, heel me huis stinkt ernaar. Nee, da’s niks.’  

Zo gaat het geklaag nog een tijdje door, tot hij zijn nek langzaam de andere kant opdraait en opmerkt dat iedereen nog steeds op z’n stoel in de wachtkamer zit. Hij kijkt nu alle patiënten aan. ‘Nou, dit schiet hier ook niet echt op hè? Ik zit hier nu al een hele poos te wachten, en er is nog geen deur opengegaan. Je zal maar een grote wond hebben. Of een infectie’, voegt hij eraan toe. Dan is de juffrouw van de thuiszorg aan de beurt. Ze wipt snel van de bank en laat de oude man mopperend achter. ‘Goh, wat heb ik me een jeuk aan die arm zeg, roept hij nu tegen niemand in het bijzonder. En bij m’n pols begint het ook al. Hij wrijft over z’n arm. Niemand geeft de man echter antwoord. Maar dat schijnt hij niet te merken. ‘Zul je net zien dat ik een infectie heb. En dan moet je hier nog zo lang wachten ook.’ Gelaten haalt hij z’n schouders op. ‘Zeeppoeier, bah!’